Foto: Pixabay

Over de bijwerkingen van psychotherapie

Observant - 04 oktober 2018

Psychotherapeuten hebben nauwelijks oog voor de mislukkingen, de tegenvallers, de flaters, kortom, voor alles wat misgaat tijdens een behandeling. Gebeurt dat dan? Zeker, sommige patiënten voelen zich na de therapie beroerder dan ervoor.

Diane groeit op in een buitengewoon streng, protestants gezin. Ze heeft moeite om het ingetogen gedrag zoals het godsdienstige milieu dat voorschrijft, te rijmen met de opstandige en tegendraadse gedachten die ze zelf koestert. Op haar veertiende loopt het spaak: ze krijgt last van eetbuien en braken.
Kort daarna ontdekt haar moeder een grote voorraad laxeerpillen en stuurt haar dochter naar de Riagg. Aan de dienstdoende psychiater vertelt Diane dat ze zich innerlijk verscheurd voelt tussen de vrome wereld van haar ouders en haar eigen fantasieën, waarin ze zich net zo losbandig gedraagt als de zangeressen die ze bewondert.
Ze heeft de indruk dat de psychiater haar niet begrijpt en zegt dan: “Het is of er in mij twee Diane’s zijn.” De hulpverlener raakt gealarmeerd en verwijst het meisje door naar een psychiatrisch centrum. Daar verslechtert haar toestand; ze doet een zelfmoordpoging en snijdt zichzelf zo erg dat ze in de separeercel belandt.


Opa
In het behandelcentrum treft ze twee therapeuten die vermoeden, zonder dat de diagnose is gesteld, dat Diane lijdt aan een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Een van de twee vindt “de twee Diane’s in de therapie heel herkenbaar” en vraagt de patiënt om te switchen tussen de ‘alters’. Dat blijkt niet makkelijk, maar oefening baart kunst: op advies van een van de therapeuten begint de patiënt de alters in kaart te brengen, en komt met 137 persoonlijkheden op de proppen. Anon, het riddertje, Anouk die gepest is op school, et cetera.
Ook de oorzaak, meestal een vroegkinderlijk trauma, laat niet lang op zich wachten. Diane herinnert zich, na een tv-uitzending over misbruik, dat opa haar “pijn heeft gedaan”. Hij zou haar vanaf haar babytijd tot ongeveer haar zevende jaar hebben misbruikt.
Het verhaal is rond. Diane wordt uit de instelling ontslagen en eenmaal thuis knapt ze op. Al snel zijn de alters nergens meer te bekennen en begint ze zich af te vragen wat er eigenlijk klopt van het therapeutische verhaal. Naarmate de tijd verstrijkt worden de meervoudige persoonlijkheden steeds ongeloofwaardiger, wat ook geldt voor het grensoverschrijdende gedrag van haar opa.
Deze casus werd in de jaren negentig beschreven door de Maastrichtse rechtspsychologen Hans Crombag en Harald Merckelbach, en is volgens Merckelbach nog steeds een treffend voorbeeld van een mislukte psychotherapie. Iets wat vaker voorkomt dan behandelaars denken. Dat blijkt uit een artikel van UM-onderzoekers, dat in oktober wordt geplaatst in vakblad De Psycholoog.


Antidepressiva
Hoe vaak gesprekstherapie ontspoort, is niet duidelijk, want harde cijfers zijn er niet. Op grond van onderzoek lopen de schattingen uiteen van 5 tot 20 procent. Het gaat om patiënten die niet herstellen, die overspannen raken, breken met familieleden, psychotisch worden of suïcide plegen. Dat gebeurt niet alleen bij dubieuze hypnoses, ook cognitieve gedragstherapie kan de mist ingaan.
Opvallend is dat de beroepsgroep nauwelijks aandacht heeft voor de zeperds. Op een Zweedse enquête, verstuurd naar 1300 therapeuten, reageerden er slechts 74. Van wie overigens driekwart weleens met een mislukking te maken had gehad.
Dat gebrek aan belangstelling voor wat niet goed gaat, blijkt overigens ook uit de wetenschappelijke praktijk: de neveneffecten van psychotherapie worden niet eens geregistreerd tijdens experimenten. Iets wat ondenkbaar zou zijn bij een vergelijkbare trial met antidepressiva of andere medicijnen, zegt Merckelbach. “Men is zo gespitst op de gunstige effecten van psychotherapie dat de bijwerkingen volledig over het hoofd worden gezien.”
Het is een blinde vlek die misschien voortkomt uit een defensieve houding. “Behandelaren hebben jarenlang moeten bewijzen dat psychotherapie werkt. In de jaren zeventig en tachtig, toen de biologisch georiënteerde psychologen de boventoon voerden, stonden 'pillen' in de wetenschap hoger aangeschreven dan 'praten'. Zelfs tot een paar jaar geleden was het nut van gesprekken niet voor iedereen vanzelfsprekend, ik herinner me twee hoogleraren aan onze faculteit die nog niet zo lang geleden een lans braken voor psychotherapie in hun oratie.”


Bootcamp
Niet alleen hebben behandelaren er geen oog voor, ze zien de mislukkingen ook niet aankomen. Amerikaanse onderzoekers vroegen 48 therapeuten om prognoses op te stellen voor in totaal 550 patiënten, die bij hen kortdurend in behandeling kwamen. Ze bleken een ongunstig behandelresultaat moeilijk te kunnen voorspellen. Van slechts drie patiënten (0.01 procent) verwachtte men dat ze erop achteruit zouden gaan. Na de behandelingen bleken echter veertig patiënten slechter af.
Maar let wel, zegt Merckelbach: “Je slechter voelen tijdens of na psychotherapie is niet hetzelfde als je slechter voelen vanwegepsychotherapie. Al hebben sommige behandelingen een uiterst beroerde reputatie, zoals rebirthing-technieken bij jongeren en bootcamp-achtige behandelingen bij jonge delinquenten.”
Speciale vermelding verdienen de therapieën waarin behandelaars wroeten naar verdrongen herinneringen, zoals bij Diane gebeurde. Canadese onderzoekers beschreven twintig patiënten die hulp zochten vanwege depressieve klachten maar gediagnosticeerd werden met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Daarna kregen ze een behandeling waarin traumatische jeugdherinneringen werden opgediept. De depressieve klachten bleven ondertussen onbehandeld en namen in ernst toe. Mede hierdoor ondernamen twaalf van de twintig patiënten één of meerdere suïcidepogingen.


Zenuwachtig
Hoe makkelijk je patiënten maar ook gezonde proefpersonen iets kunt aanpraten, blijkt uit vele Maastrichtse studies. “Je laat proefpersonen lijsten invullen waarin ze symptomen aankruisen, over bijvoorbeeld zenuwachtigheid. Daarna zal de computer de antwoorden analyseren, denken ze, en volgt een gesprek daarover.”
Als de betreffende proefpersoon een lage score heeft aangevinkt, zegt de interviewer: ‘Uit de analyses blijkt dat je behoorlijk zenuwachtig bent, hoe denk je dat dit komt?’ Vervolgens komt 30 tot 60 procent van de studenten met allerlei verklaringen op de proppen. ‘Misschien omdat ik te veel koffie drink, of zou het komen door het slechte slapen?’ 
“Twee weken later vult de student de symptoomlijst opnieuw in, en wat blijkt: hij geeft zichzelf nu een hogere score op zenuwachtigheid. Zo kom je dus in een vicieuze cirkel terecht op grond van verkeerde informatie.”


Feedback
Het is niet de bedoeling om therapeuten aan de schandpaal te nagelen, zegt Merckelbach, maar het is wel van belang om te beseffen hoe makkelijk patiënten zijn te 'voeden'. "Daarom is het verstandig om niet meteen met grote labels als persoonlijkheidsstoornissen te gaan zwaaien in de spreekkamer. Neem eerst een betrouwbare test af, zou ik zeggen, voordat je de zaken benoemt."
Waar de beroepsgroep ook zijn voordeel mee kan doen: stel een algemeen overzicht op van alle ongewenste gebeurtenissen die tijdens een therapie kunnen optreden. Als er dan iets voorvalt, zegt Merckelbach, kun je als therapeut makkelijker nagaan of het een gevolg is van de behandeling of niet. En zo ja, of het volgt uit incompetent handelen.”
Tussentijdse feedback van de patiënt helpt ook, aldus de onderzoekers. Dat kan via een vragenlijst waarmee de klachten en symptomen van de patiënt voortdurend worden gepeild. Met de antwoorden kan de behandeling worden bijgestuurd, geïntensiveerd of afgebroken. In een Amerikaans onderzoek onder een paar duizend patiënten bleek 20 procent van hen tijdens de behandeling achteruit te gaan, als de behandelaren geen feedback ontvingen. Kregen ze die wel, dan verslechterde slechts 13 procent. Ging dat ook nog eens gepaard met intensievere therapie, dan daalde deze groep naar 9 procent. “Dat is spectaculaire winst.”

Website door: Casper van Rongen