Oekraïne

“Als we doden zien, gaan we zelf een beetje dood”

Trouw - april 2022

Zijn leven lang heeft hij oorlogs- en geweldslachtoffers (en hun gezinnen) behandeld in het Sinai Centrum in Amstelveen. Onlangs nam psychiater Fedia Jacobs afscheid. Een gesprek over de ellende die mensen elkaar aandoen, de traumatische gevolgen ervan, en wat daaraan te doen valt.

De sirenes, de bominslagen, het schuilen in kelders, de straatgevechten, de vlucht naar het buitenland. Wie als traumatherapeut naar de oorlog in Oekraïne kijkt, houdt zijn hart vast. Wat zal er allemaal in nachtmerries en herbelevingen terugkeren? Maar ook: wat is er straks nog over van de vriendschappen, relaties en huwelijken? En hoe moet het verder?

Met afgrijzen volgen veel vrouwen en kinderen het nieuws vanuit hun schuilplaats in het buitenland, terwijl hun mannen doodsangsten uitstaan aan het front. Op een dag zullen ze elkaar weer in de armen sluiten, zegt Fedia Jacobs (1956, Rotterdam), maar wel mét hun eigen traumatische ervaringen en herinneringen.

“Ze zijn emotioneel van elkaar vervreemd. De man heeft aan het front verschrikkingen gezien, en misschien ook veroorzaakt. De vrouw is op de vlucht geslagen en wie weet, wat ze in ruil voor gunsten heeft moeten doen. Eenmaal herenigd moeten ze accepteren dat ze zijn veranderd, beschadigd. Stel dat de man burgerdoden op zijn geweten heeft, kan zijn vrouw dat verdragen? En andersom, wat als zij is verkracht? Het is dan aftasten en elkaar vasthouden. En vooral niets opdringen, maar voorzichtig peilen: mag ik je iets vertellen?”

Op de gruwelen van een oorlog is de mens niet gebouwd, zegt Jacobs. “Als we doden zien, gaan we zelf een beetje dood. In de spreekkamer geef ik patiënten gereedschap voor na de ramp.” Na man made disaster, zoals Jacobs het noemt, de ellende die de ene mens de andere aandoet.

In de afgelopen 35 jaar heeft hij meer dan 40 duizend gesprekken gevoerd, zegt hij, terwijl hij met een kan koffie de woonkamer inloopt. Hij heeft niet alleen de slachtoffers behandeld, maar ook hun naasten, die met hen mee leden. Die gesprekken vonden allemaal plaats in het Sinai Centrum, opgericht voor joodse patiënten, maar inmiddels als traumacentrum toegankelijk voor iedereen.

Slachtoffers van ‘man made disaster’ vormen volgens u een grote uitdaging voor behandelaars. Hoe bedoelt u dat?

“De behandeling vergt veel van de patiënt, maar zeker ook van de hulpverlener. Dat komt doordat man made disaster ernstige, relationele schade aanricht. De dader heeft eenzijdig en met geweld de grenzen van het slachtoffer overschreden, waardoor diens vertrouwen in anderen is verdwenen. Ook in mij als therapeut. Waarom zou een patiënt die gemarteld is in een Chileense gevangenis, mij vertrouwen?"

Omdat u een behandelaar bent, die het als zijn levenstaak ziet om deze patiënten helpen.

Met stemverheffing en handen in de lucht: "Die man is gemarteld! Die vertrouwt niemand meer, voelt zich volkomen alleen. Dat blijkt uit de afstand die hij houdt, zijn lage verwachtingen van de therapie, het cynisme. Daar moet je als hulpverlener tegen kunnen. Ik blijf de patiënt steeds weer uitnodigen om mij te vertrouwen. Tegelijk moet ik ervoor waken dat ik niet over zijn grenzen ga, want daarmee bevestig ik zijn wantrouwen. Ik luister, hoor de vreselijkste verhalen aan, en zoek tegelijk naar contact in het hier en nu. Dat is een moeilijke opgave."

Onder collega's stond u bekend om uw confronterende stijl.

“Bij traumabehandeling moet je de dingen bij de naam noemen. Ik moedig patiënten aan om de pijnlijke confrontatie met het verleden aan te gaan in plaats van de dader op een voetstuk te houden, zogezegd. Maar ik ga nooit over grenzen, het is altijd leading from behind.”

Confronterend is ook zijn manier om de pijn van patiënten zichtbaar te maken, zegt hij, met name in de behandeling van kinderen van oorlogs- en geweldslachtoffers. Hij grijpt naar een glazen scherm en zet het op tafel. “Dit symboliseert de scheiding tussen heden en verleden. Zo simpel, maar sommige patiënten barsten meteen in huilen uit, omdat toen en nu bij hen zo verweven is, omdat het verleden van hun ouders vaak zo bepalend is geweest voor hun leven." 

Uit een plastic zak haalt hij vervolgens houten poppetjes, die zijn vrouw heeft gemaakt – ze is houtbewerkster. Het ene poppetje staat voor een volwassene, het ander voor een kind; sommige staan rechtop, want stabiel, andere zitten op de grond, bedrukt. “Zo verbeeld ik het verhaal van patiënten. En dat komt binnen, anders dan woorden. Sommigen zien ineens dat ze aan de verkeerde kant van het scherm zitten, in het verleden, gevangen in de oorlog van hun ouders.”

In de gesprekken neemt hij patiënten mee naar de plek des onheils en laat ze via geleide fantasie in het reine komen met het verleden. In Jacobs' boek Pijnlijke verrijking neemt een patiënt alsnog afscheid van haar ouders, die door de Duitsers zijn vermoord. Zij is destijds als kind meegenomen door haar 'onderduikouders'. "Deze vrouw voelde zich eerst intens verdrietig, maar daarna getroost: na zestig jaar gestokte rouw voelde ze zich weer verbonden met haar ouders."

U kreeg het oorlogsgeweld zelf met de paplepel ingegoten. Veel familieleden van uw ouders zijn tijdens de holocaust vermoord. Hoe bepalend was dat voor de sfeer in het gezin?

"De ouders van mijn vader zijn in Sobibor vergast, zijn zus in Auschwitz. Aan mijn moeders kant zijn 65 familieleden vermoord. Sommige ouders overladen hun kinderen met verhalen, anderen doen er het zwijgen toe. In ons gezin, ik was de jongste van drie broers, kon mijn moeder erover praten, mijn vader niet. Dat was jammer, want zijn verdriet was wel voelbaar en drukte een stempel op mijn leven."

Heeft dat verdriet een rol gespeeld bij uw keuze voor de psychiatrie?

"Op mijn achtste wilde ik al psychiater worden, zonder te weten wat het inhield natuurlijk. Maar ik moet hebben gevoeld dat er in ons gezin iets aan de hand was. Ik wilde mensen helpen, mijn ouders helpen. Wat we in vakjargon parentificatie noemen: het kleine riddertje dat zijn ouders zal verlossen van hun verdriet."

Tijdens de opleiding tot psychiater worstelde u met levensvragen en wendde u zich tot het orthodoxe jodendom.

"Ik wil niet ingaan op wat er toen precies met me gebeurde, dat vind ik te persoonlijk. Maar de leertherapie, een verplicht onderdeel van de psychiatrie-opleiding heeft me wel innerlijk bevrijd. Voorheen stuitte ik steeds op de oorlog als ik m'n blik naar binnen richtte, daarna veel minder. In die tijd besloot ik ook om een eigen gezin te stichten en voortaan als orthodoxe jood te leven. Al wijk ik daarmee sterk af van het licht traditionele gezinsklimaat van thuis." 

Klonk uw geloof door in uw werk als therapeut?

Wijzend naar de imposante kast met de vele Hebreeuwse boeken: "Het geloof verdiept mijn leven, mijn manier van denken. En ja, ik zat met keppel en baard tegenover mijn patiënten. Maar nogmaals, ik drong niks op. Dan vroeg ik bijvoorbeeld: vindt u het goed als ik een rabbijn van tweeduizend jaar terug citeer? Mijn geloof was zo goed als nooit een probleem. Alles draaide om de patiënt."

Heeft u ook oorlogsmisdadigers behandeld?

"Ik heb het weleens gedaan, maar dat vind ik toch moeilijk, in moreel opzicht dan. Ik voel me vanuit mijn geschiedenis te zeer verbonden met de slachtoffers.”

Therapie is geen tovermiddel. Niet iedereen knapt op in behandeling. Bij wie lukt het ‘helen van de getroffen mens’, zoals u dat noemt, niet?

“Soms is de pijn te groot en lukt het patiënten niet om de kwelling te verdragen. Het raakt aan de tragiek van het slachtofferschap, dat de dader het leven van het slachtoffer blijft bepalen. En in zekere zin dus wint."

U bent zelf naar Auschwitz en Sobibor gegaan, waar familieleden van uw ouders zijn vermoord. Waarom deed u dat?

In de eerste plaats om een begraafplaats te bezoeken, zoals je naar een graf gaat. Dichter bij de overledenen kun je fysiek niet komen. Je huilt en je bent samen. Voor mij was dat helend, hoewel ik die familieleden persoonlijk niet heb gekend. Bovendien... ik vraag al mijn patiënten om in hun hoofd terug te gaan naar de rampplekken. Dan kan ik zelf toch niet achterblijven?”

U moest letterlijk in beweging blijven om niet overspoeld te raken door verdriet, schrijft u in het voorwoord van uw boek Van daar naar nu.

“Ik ben over het pad naar de gaskamers gelopen, waar ook mijn grootouders liepen. Ik had het gevoel dat ik versteende, de woorden verdwenen. Nu ik eraan denk, overspoelt het me weer… Het is niet te verdragen... maar dat hoeft ook niet."

Dat hoeft niet?

"Nee, want ik leef hier en nu, ik hoef niet in het verleden te blijven hangen. Dat is niet de bedoeling. Het is ook niet nodig om het hele verhaal precies te kennen. Sommige kinderen willen precies weten wat er met hun ouders is gebeurd. Dat hoeft niet. Als het je leven gaat overheersen, is dat niet constructief. Dan wint het kwaad.”

Geldt dat ook voor die Oekraïense man en vrouw, die elkaar weer in de armen vallen?

"Jazeker, ook zij hoeven elkaar niet alle details te vertellen. Maar let wel, dat klinkt makkelijker dan het is. Misschien voelt de man, die doden op zijn geweten heeft, sterk de behoefte om dat te delen. Terwijl zijn vrouw dit mogelijk niet aankan, omdat zijn verhaal haar eigen narigheid kan activeren. Waardoor ze zich weer alleen voelt, net als toen. Zo kunnen beiden verstrikt raken in vicieuze cirkels. Fysiek samen, maar emotioneel alleen. Je mag hopen dat ze, als het land weer wordt opgebouwd, hulp kunnen inschakelen. Om het verleden te verwerken maar ook te herstellen wat trauma’s vaak beschadigen: het vermogen om zich te binden." 

Website door: Casper van Rongen