Ander mens na 'geestelijke dollemansrit'

Trouw -  november 2020

NOS-journalist Rinke van den Brink, die veel heeft bericht over calamiteiten in de gezondheidszorg, werd zelf slachtoffer van een medische fout. Daarna stort hij volledig in. Van den Brink beschrijft het onomwonden in zijn boek Ik ben er weer.

’s Ochtend zit hij nog in het Radio 1-journaal. Als NOS-redacteur gezondheidszorg bespreekt Van den Brink (1955) de gevaren van polyfarmacie, het slikken van meerdere medicijnen tegelijk. Ondertussen voelt hij zich beroerd, de buikpijn die gisteravond begon, is alleen maar erger geworden. Na de uitzending schreeuwt hij het thuis uit van de pijn en nog diezelfde dag gaat hij onder het mes: een acute blindedarmontsteking.
Hij krijgt echter niet de hoeveelheid antibiotica, die bij zo’n ingreep hoort. Van den Brink kan het weten, een paar jaar eerder heeft hij een boek over antibiotica geschreven. De volgende ochtend mag hij naar huis.
Maar niet voor lang. Twee dagen later ligt hij weer met koorts in het ziekenhuis. Op de CT-scan is niets te zien, maar in de uren daarna neemt de buikpijn toe. Hij vraagt herhaaldelijk om een arts, maar die komt niet. “Er zit voor minstens drie uur patiënten in de wachtkamer”, zegt de verpleegkundige.

Eenmalige dosis

De ongerustheid bij Van den Brink groeit. Wat als hij een buikvliesontsteking heeft en als gevolg daarvan een bloedvergiftiging. Zonder ingrijpen stromen zoveel bacteriën de bloedbaan in dat een levensgevaarlijke septische shock kan volgen. Dan stopt de bloedtoevoer naar vooral hart en nieren, iets wat de helft van de patiënten niet overleeft.
Vanuit het ziekenhuisbed scrollt hij gehaast door zijn contacten, deskundigen die hij een keer heeft geïnterviewd. Hij stuurt een berichtje aan hoogleraar microbiologie Vandenbroucke-Grauls. Ze reageert meteen en regelt een arts aan zijn bed. Die aarzelt geen moment en dient een eenmalige dosis gentamicine toe, een antibioticum dat “als een kanonskogel door het lijf schiet”. De koorts zakt.
Van den Brink heeft het van dag tot dag opgetekend in zijn boek Ik ben er weer, een persoonlijk verhaal van een medisch drama, doorregen met dossierverslagen van artsen. Tot overmaat van ramp krijgt hij ook nog een bijbalontsteking. Maar dan is het bizarre avontuur voorbij, denkt Van den Brink, en vertrekt voor twee weken naar Curaçao.
 
Wanneer merkte u voor het eerst dat er psychisch iets schortte?
“Het begon op de laatste vakantiedag, ik zakte ineens door mijn benen en moest door mijn vrouw en een vriendin worden weggedragen. Heel raar. Eenmaal thuis sliep ik nauwelijks. Ik maakte me zorgen en nam contact op met een psychotherapeut. De gesprekken stelden me niet gerust maar wakkerden de onrust in mezelf aan. Tegelijk vervaagde mijn realiteitsbesef. Op de fiets tikte ik een keer met mijn voorwiel het achterwiel van een moeder met kind aan, niets aan de hand, maar ik heb me duizend keer verontschuldigd. Ook liep ik steeds slechter, verdroeg geen strakke kleren meer, kon niet meer tegen licht, geluid. Het vloeide allemaal voort uit de traumatische ‘bijna-doodervaring’ in het ziekenhuis, maar dat drong pas later tot me door.”
 
Het ging van kwaad tot erger en u raakte zelfs in een psychose. In een “geestelijke dollemansrit”, zoals u het zelf noemt.
“Dat was heel angstig. Ik ben iemand die graag de controle heeft, maar die raakte ik volledig kwijt. Ik voelde me als een kever op zijn rug met pootjes spartelend in de lucht. Bij elke sirene dacht ik dat mijn vrouw of kinderen verongelukt waren, en wel op de meest afgrijselijke manier, vermorzeld in de dooie hoek van een vrachtwagen. Ik was ook bang dat ik nooit meer zou kunnen werken. Ik had last van mutisme. De zinnen klonken weliswaar in mijn hoofd maar ik kon ze niet altijd uitspreken, de spieren weigerden. Daarnaast was ik ervan overtuigd was dat mijn psychotherapeut mijn gedachten aanstuurde. Heel eng. Ik voelde dan ‘golfjes’ in mijn hoofd.”
 
Wat deed het met uw gezin?
“Alles stond in het teken van mijn ziekte. Ik mocht een tijd lang niet alleen thuis zijn, wat een enorme belasting was voor mijn vrouw en kinderen. Tegelijk maakte ik iedereen gek met mijn gedrag, ik was constant aan het filmen, fotograferen, gesprekken aan het opnemen. Om iets van grip te houden op de werkelijkheid. Op andere momenten was ik manisch, ongeremd, had ik voor zestig euro boodschappen ingeslagen bij de drogist.”
 
Met het boek wilt u het taboe op psychische stoornissen slechten. Voelde u zich gestigmatiseerd?
“Ik betrapte mezelf erop dat ik juist andere patiënten stigmatiseerde. Dan kwam ik op de poli en zag ik de opgenomen patiënten troosteloos met een sjekkie bij de ingang. Hoor ik nu ook bij die groep, vroeg ik me dan af. Nee hoor, suste ik mezelf, maar het antwoord was ja, met mijn hologige blik en verwilderde gelaat. Eenmaal weer therapeutisch aan het werk bij de NOS vertelde ik bij het koffieapparaat weleens wat me overkomen was. Ik zag hoe een enkeling fysiek terugdeinsde.”
 
Was dat pijnlijk?
“Het sterkte me vooral in het schrijven van het boek. We zijn de heksenverbrandingen voorbij maar de maatschappij heeft nog steeds grote moeite met mensen die zich afwijkend gedragen.”
 
Na een eerste psychose is de kans op een volgende episode groter. Bent u daar bang voor?
“Niet echt. Volgens mijn behandelaren is die kans klein, ook omdat ik medicijnen slik en een stabiel leven leidt. Ik ben wel alert. Vorig jaar, tijdens het schrijven van het boek, voelde ik me ineens somber. Je moet je voorstellen, dat je al die notities opnieuw doorleest, filmpjes bekijkt. Daar word je niet vrolijk van. Ik heb toen wat gas terug genomen en ben meer gaan wandelen. Daar knapte ik snel van op.” 
 
De uiteindelijke diagnose is bipolaire stoornis. Bent u een ander mens geworden? 
“Ja, mijn kortetermijngeheugen laat te wensen over, mijn libido is kleiner geworden, ik heb minder energie, en voer niet meer het hoogste woord in gezelschap. Ik luister meer. Ook werk ik minder en geniet meer van het leven, van mijn gezin, maar ook van onze jonge bordercollie, van bloemen aan de rand van de sloot. Ik waardeer het des te meer, omdat ik heb ervaren hoe kwetsbaar je bent.”
 
U heeft een klacht ingediend tegen het ziekenhuis, dat zich niet herkende in uw beschuldigingen. Nog enig vertrouwen in de gezondheidszorg in Nederland? 
“Jawel hoor, al moet ik ervoor waken dat ik de zorg langs de lat van mijn eigen ervaring leg. Dat ik te rooskleurig over de psychiatrie ga denken en te zwartgallig over de curatieve zorg. Uit onderzoek is bekend dat in 10 procent van de gevallen iets mis gaat, van blunders tot onbenulligheden. Te weinig personeel is meestal de oorzaak. Dus ik zou zeggen: blijf zoveel mogelijk weg in de nachten en weekenden. En zorg dat je in het begin van de week wordt geopereerd. Als er complicaties optreden, kunnen die nog vóór het weekend worden verholpen.”
 
 
Een ander licht op psychiatrische stoornissen
Een patiënt die na de behandeling vraagt of zijn psychiater wil meewerken aan een boek. Daar moest Laura van Groenendael, die werkt op de crisisdienst van de Amsterdamse GGZ-instelling Arkin, wel even over nadenken. Hoe zit dat met het beroepsgeheim? En wil ze als behandelaar wel zo nadrukkelijk naar buiten treden?
Het scheelde dat de patiënt Rinke van den Brink heette, zegt Van Groenendael, een ervaren journalist die het effect van een publicatie kan inschatten. Maar wat de doorslag gaf is dat het boek een ander licht werpt op psychiatrische patiënten. “Een stoornis, in dit geval een psychose, kan echt iedereen treffen, ook een gerenommeerd NOS-journalist. Of medisch specialisten, politici, politieagenten.” Van Groenendael heeft ze allemaal op het spreekuur gehad.
Bovendien laat Van den Brink zien dat je niet als een zombie uit een psychiatrische behandeling hoeft te komen, zegt ze. “Je wilt niet weten hoeveel mensen daar bang voor zijn. Maar dat beeld klopt dus niet. Antipsychotica zijn effectiever dan de gemiddelde medicatie die een cardioloog voorschrijft na een hartinfarct. En toch tref ik regelmatig patiënten die de pillen weigeren.”
Aan de andere kant geldt Van den Brink niet als de prototypische patiënt met een eerste psychose. “Die is rond de twintig en heeft minder houvast in het leven, geen gezin of collega’s die meeleven. Van den Brink was 61 en dat is uitzonderlijk. Waarschijnlijk is hij zijn leven lang al kwetsbaar voor psychoses, maar heeft de medicatie voor epilepsie, die hij sinds zijn eerste aanval op zijn zestiende slikt, hem beschermd. Dat gunstige effect van deze medicijnen, bij psychoses althans, is bekend.”
Zoon Sam, die een poging deed om op de filmacademie in Gent te geraken, heeft opnames gemaakt van zijn vader. De beelden zijn voor psychiaters in opleiding interessant, zegt Van Groenendael. “Mijn collega Eline van Lent heeft ze tijdens de behandeling bekeken, in bijzijn van zijn zoon. En ja, misschien wordt de film nog weleens vertoond voor de beroepsgroep, maar ik vond het vooral aandoenlijk om te zien hoe hecht vader en zoon zijn, hoe Sam probeert te begrijpen wat er gebeurt. Het laat bovenal zien hoe goed vader is opgevangen en gesteund door zijn gezin.”
Ze heeft bewondering voor de moed waarmee hij de persoonlijke tragedie, met alle ontreddering van dien, uit de doeken doet. Is ze als behandelaar niet bang voor een terugval als gevolg van eventuele, onwelgevallige publiciteit?
“Bij alles wat je doet, vraag je je af of het in het belang is van de patiënt. Zo niet, dan zal ik niet meewerken aan wat voor initiatief dan ook. Maar met Rinke gaat het gewoon heel goed, hij staat ook voor honderd procent achter zijn boek. Ik ook.”
 
Rinke van den Brink, Ik ben er weer. De Geus; 377 pagina’s. € 21,50

Website door: Casper van Rongen